-
1 moral
adj. moreel--------n. moraal; les; moreel principemoral1[ morrəl] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————moral21 moreel ⇒ zedelijk, ethisch2 deugdzaam ⇒ zedig, kuis♦voorbeelden:moral law • moreel recht¶ moral majority • fundamentalistische pressiegroep in de USA; 〈 pejoratief〉 rechtse fatsoensrakkers -
2 moral law
-
3 authority
n. autoriteit; bevoegdheid; instantie[ o:θorrətie, ə-]I 〈telbaar zelfstandig naamwoord; meervoud: authorities〉♦voorbeelden:to have something on good authority • iets uit gezaghebbende bron vernomen hebben1 autoriteit ⇒ gezag, wettige macht2 autoriteit ⇒ (moreel) gezag, invloed♦voorbeelden:who's in authority? • wie heeft de leiding?, wie is verantwoordelijk?on/under the authority of • in opdracht van
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский